Aan de ene kant van de boomhut hangen de druppels nog op de
ramen als vergeten schilderwerk van een twijfelachtige

meester die onregelmatig zijn handschrift heeft verdeeld, aan
de andere valt een zonnestraal slordig tussen

omvergeblazen planten, bladeren die op een hoop tegen de deur
kleven, kussens op de grond en niet op de stoelen,

een vogelhuisje scheef tegen de muren. Bij de rechterkant horen
grijze pluimen en kleine scherven blauw, bij

de linker een vogel die op de rand hipt en gevaarlijk onder het
lege blauw balanceert, aan beide zijden is de

wereld verder leeg op een gerommel na dat aanzwelt zodra we
plaatsnemen op onze beste plek. Nog even en

alles wordt van het donkerste groen en donkerste blauw en nog
hebben we geen geluid gehoord dan die zachte vogel.