Voor de telefoon was in zijn zwembroek nauwelijks plaats en
bovendien kon hij zo niet gaan zwemmen, er

verschenen bobbels op vreemde plekken en hij moest nu juist
niet gaan opvallen, zodoende waren er uren

verstreken alvorens hij haar kon berichten. Ze moest dat toch
begrijpen. Bij haar lag dat ding gewoon

op tafel, ze had minder verplichtingen dan hij, zo was dat nu
eenmaal. Op het toilet had hij soms een haastige

boodschap ingetoetst, zijn darmen speelden op, en ook wel na
de maaltijd als de kinderen even loom als hun

moeder in de hangmatten lagen en zachtjes wiegden, eten in de
zon maakt moe. Zij verzonnen sprookjes, hij

leefde er een, nou ja, tussen bepaalde tijden dan. Het werk ging
altijd door. Zo noemde hij de ander: werk.