De eerste vragen betreffen de nazaten die zo liefderijk en vaak
worden opgevangen, wat zijn ze toch leuk en

wat zal ik genieten nu ze in de buurt zijn, wat maakt het mij
jong en hoe goed staat het me. Als tweede

wordt bijna niet meer naar de staat van poëzie gevraagd, niet
meer naar de vanzelfsprekendheid van

het schrijven maar voetstoots wordt aangenomen dat het over
hen gaat nu, veel vaker althans. Een beetje

zoals ik de levens invul van de ouders die ik tegenkom in de
speeltuin en zeker weet welke pappa straks

vergeefs probeert een band met zijn zonen op te bouwen, welk
kind de schoolklas gaat terroriseren, welke

moeder promoveert op het moederschap alleen en welke oma
haar vocabulaire verkleint tot murmelende kooswoordjes.