Hij maakt er een opname van, hoe kwetsbaar ik daar sta en met
mijn armen maai, hoe ik gil en me verzet, niet

hoe er tranen lopen onder de headset door of hoe misselijk ik mijn
evenwicht dreig te verliezen. Het is een spel

tenslotte maar de geluiden zijn niet geruststellend, de kleuren en
pijlen niet en ook mijn verblijf, daar

in die virtuele wereld, omringd door de geblokte ruimte waaraan
geen houvast, geen herkenning, geen route zichtbaar,

is allesbehalve een pleziertje. We houden je voor de gek, zegt hij
maar het is mijn kind, mijn allerkleinste kind die

briljant van de ene oever naar de andere springt en mij nu moet
beschermen in plaats van ik hem en ik moet

kijken wat hij doet zoals bij de torens die hij vroeger blok voor blok
hoger maakte en die – tot mijn verbazing – nooit vielen.