In het stukje lucht dat overblijft tussen de volle boomtoppen
wisselt zich een zilveren vogel af met de zwarte,

terwijl de witten blijven krijsen op de besmeurde lantaarnpaal,
het licht is in de nacht blijven steken. Ook

daartussen de trotse pluimen van de bloeiende kastanje en ver
beneden de rode kerstkrans van de ene deur die

nog zichtbaar is, alsof de kijker, de lege-lucht-snoever, de
vogelteller, in verwarring gebracht moet en zich de

juiste tijd niet herinnert. Pas als er staande wordt gemeten hoeveel
ruimte er is en we de mooiste auto (een witte

Peugeot 504 met een wiel op een betonblokje) overhouden, weten
we een zomer waarop we in een rivier vaststonden,

dunne slangen schoten onder onze voeten door, bovenlijven waren
ontbloot en de hemel was onbewoond.