Hoe alleen je bent als je weet hoe zijn halslijn liep, het kuiltje
vol achter op zijn rug, de billen hoog, de grens van
haar, het bekken in de lucht, als je weet hoe zijn handen lagen
en waar om heen of hoe leeg na afloop. Hoe nog
bewoog de grimas op zijn gezicht, ogen reeds gesloten alsof
het teveel was allemaal, zon in zijn neusgaten, het
snuiven en briesen van een dier, losgelaten aan de rand van de
steppe, onderweg naar groen en gras en vruchten
en bloemen en water, veel water. Hoe nog zijn vacht zilt rook
en je vingers daaronder, al die gekrulde zin, een
duwtje en hij zou opnieuw, zo alleen als je weet dat hij niet nog
eens en nog eens. Hoe diep die groef liep van
boven naar beneden en dwars door terwijl achter je rug de leegte
en je hart leeg en je benen nog uitnodigend open.
Reacties door alja
vaak ongewild
dank Frank
het verkeerde perkje
bij alles dat W. vertelt, zegt hij 'maak daar maar ...
hoe lief tegelijkertijd
dank Leonore
de 2e column voor de site van Pom Wolff
Hij is er nog, speelt piano en leest! Dank voor ...
mijn veiligheid
ik houd in alle opzichten meer van het suggestieve, x