Vannacht riep ik om mijn moeder, zelfs om de vader van
mijn kinderen van wie ik de jongste, een baby nog,

zoals altijd in mijn bed legde. Hij rolde zich tegen de kant
maar stond even later op en zocht

het streepje houtskool waarmee ik hier bomen en bloemen
tekende, verstopte zich daartoe achter de

licht wapperende gordijnen voor hoge dunne ramen. We
vonden een koalabeertje dat onder aan een

tafeltje hing, een enorme bij die zoemend in zijn mond
wilde vliegen, toen gilde ik dus. Wakker van

mezelf bedacht ik me dat hij immers weg was maar hoe
mijn mamma mij zou troosten, tot ik zeker wist

dat ook zij allang niet meer bij mij was en een intens verdriet
me achterover deed tuimelen uit een van de vensters.