Dubbelgevouwen grijnst de worsteling me aan, voordat ik
haar platstrijk en in vieren deel en keurig

in getypte zinnen kopieer en dan weer terugzet in de kast
waar de lengte van de rij en de zwaarte van

het verleden haar weer ineendrukt en in het geheel niet meer
doet opvallen. Daarvoor is er het lezen en

de handeling van het omslaan, weer terugslaan en vastzetten
wat toen in haast gebeurde, ik zie het mezelf doen:

voorovergebogen en slordig, tussendoor of wachtend op, de
weerschijn van het alles in ruit of tafelblad,

kind of liefje, de benen ongeduldig, stampend ook en de haren
in mond of ogen. Dat ik toen niet wist hoe ik

later veertien regels zou maken vanuit die chaos, alleen het
vreugdevuur zag waarmee ik alles teniet zou doen.