Op het water staat een legertruck met Duits kenteken. De weg
is even winters en stil als uit mijn jeugd. De witte

kattenrug wordt bestuurd door mijn laatste lief, ik zit op de
achterbank en leun met mijn armen over de

stoelen en kijk naar rechts terwijl links zich schoten vormen.
Ik probeer het gesprek gaande te houden maar

hij antwoordt niet meer en als ik mijn hoofd draai, zie ik dat
hij geraakt is en niet meer leeft. Ik klim over

de stoelen, duw hem opzij, probeer me te herinneren hoe ik
remmen moet, hoor mezelf hardop instructies geven,

rijd de auto op een parkeerplaats en val uit de deur. Al die
tijd heeft hij zijn ogen open. Misselijk blijft

de slaap weg, de buurman schreeuwt, kou trekt door het open
raam en dan die licht zilveren bevroren plas water

waarboven in de ochtend zich rood de warmte laat vallen en
het vertrouwde motorgeluid van een Volvo.