We hadden steeds gezegd dat dit geen liefde was, we
veroordeelden haar, maakten grapjes over de

lengte en de inhoud, wezen haar al lachend af tot dit
moment misschien: klapperende vlaggetjes in

een witte tent die trekkend aan haar touwen vliegen
wilde, ijle witte hakjes die torenhoog

haakten in het tere kant van haar jurk, de vlechten in
het zware haar dat in de ochtenden steeds

opnieuw tot kunstwerk werd en nu door hem werd
gedragen, de nerveuze vader die

in twee talen sprak en het knikken dan in plaats van de
woorden en de wind die alles onverstaanbaar hield,

kippenvel op de armen en dan zeggen dat we niet
ontroerd waren maar het weer zo verraderlijk was.