Hoe meer ik naar hem opschuif, hoe minder er ligt,
straks beland ik op de vloer aan de

andere kant van de kamer. Hoe vaker ik terugkom
en over het midden me strek naar zijn

warmte, hoe vaker ik alleen de strook vind waarin
ik smalletjes opgerold de draken versloeg en

wat gooide met de lijken. Wel hoor ik hem steeds
zeggen hoe dat effectiever kan: om

voorgoed af te rekenen met hoef ik alleen maar lokaas
te zijn, me niet te bewegen, niet te

geloven in tijd of helden, moed of glorie, in mantra
op te zeggen dat wat was nog steeds is en

de deur wijd open te zetten, hij zal dan nog wel even
een keer laten zien hoe het echt moet.