Nu ik dichter bij de hemel woon, blijft het leed van
de kleine dieren mij bespaard en is de

angst voor botsende wolken, knetterend vuur en
kilometerslange geluidsprikkels minder.

Er komen geen kleine, bont gekleurde vogeltjes
om die bovenop de kevers en wormen

met hun pootjes in de lucht steken omdat zij zich
vergisten in mijn blinkende spiegel, er

sluipen geen kroelende monsters die het werk af
maken, er piepen geen muisjes in de

mollengangen en vlinders rusten nergens. Ik leef
tussen de grote vogels en in de toppen van

de bomen, spring van dak op dak, buig met de sterren,
moet alleen nog leren hoe te vallen.