Achter de tuinen van mijn vader, het gulzig pad
dat zich slingert van het ene naar het andere

dorp, de bomen meeneemt en de tientallen varens
die onder de warmte hangen en het

bruine, losse zand dat zich opdroogt naast de sloten,
het spoor kruist en dan weer loslaat en

vanuit het niets kinderen spuugt die bepakt en zwaar
rechtdoor willen, voor mijn geboortegrond

langs, verzamel ik lucht en aarde en herinnering,
pinksterbloemen voor mijn moeder in de

ene hand, zijn hand in de andere en stilte, alsof
de wind zich verheffen zal en de wolken

zullen scheuren en ik straks mijn mond open zal
doen om naar hem te schreeuwen, daar boven.