De doodzieke jongen zegt opgeruimd in de camera dat
deze nieuwe ruimte voor verhalen gaat zorgen,

dat lijkt hem het leukste van de hele onderneming: een
eigen plek waar de dood omhelsd wordt in

een logisch vervolg. Zomaar lijkt dit op elke opmerking
daarna: de boekhandelaar die tussen

schouderklop en ruggensteun tegen me zegt dat ik het
los moet laten, de vriendelijk vaste lezer die

mij inpast tussen file en warme maaltijd, jengelend kind
en vermoeide vrouw, de uitgever die

door mijn foto’s bladert voor een charme offensief of de
schrijver die mijn ononderbroken lijn

afloopt tot verlossing ons tegemoet komt in de vorm van
een nieuw verhaal of sneeuw of een warme hand.