Het is niet de groep die rondom mij achter de
consulent aansloft, zich neerzet en

nauwelijks rechtop meer kan zitten. Het is niet
de algehele vermoeidheid waarmee

we onze naam op het bordje schrijven en naar
elkaar richten, niet naar haar. Wij

doen namelijk alsof. Opnieuw vertellen we wie
we zijn en wat, dragen elkaars

bekertje koffie en wijzen de weg naar het toilet.
We nemen de grootste, we zijn

invalide. Het geduld waarmee zij ons vertelt wat
we al weten, warme wangen en

een vestje half uit, is oprecht. Wij spelen. Er is
altijd eentje onder ons die het niet redt:

zij moet zich houden aan de regels en onze moed
verzamelen tot een volgende keer.