Elke keer dat ik terugkom in mijn bed, glijd ik
tussen het laken net zo ver naar rechts en hef
mijn billen al zo alsof hij daar,

ter rechterzijde en naar mij toe gekeerd, meteen
weer en opnieuw mij nemen zal, vanzelfsprekend
en zonder iets te zeggen, en ook

schuif ik door omdat het daar het warmst is, het
lijkt alsof hij daar ligt, zich klein houdt in de
foetushouding terwijl hij aanzwelt,

dromend ook. Ik kijk niet, ik probeer alleen te
voelen. En als ik dan geen tegendruk ervaar, niet
ingesloten wordt en heroverd, alleen

de eigen hand voel die stil tussen de heuvels ligt
-want daar is het het allerwarmst- en met de ander
mezelf bescherm -want dat is

nodig blijkbaar nu hij er niet is terwijl het eigenlijk
andersom zou moeten zijn-, weet ik dat hij daar
niet is en draai ik mijn hoofd en kijk

alsof ik bevestigen moet dat ik alleen ben en zie ik
dat haar en die open ogen en dat driftig lijf dat
helemaal nooit slapen zou.