Dit keer benader ik haar van een andere kant: ik glijd
met de trein over haar grens, verbind

de verschillende kleuren groen, staar naar haar vlakte
en herinner me al mijn moeders uitspraken:

ze was zo veranderd, er waren honderd rotondes nu
(zoals wij twintig kinderen hadden), de boten

voeren ondergronds, de koeien stonden allemaal binnen,
haar bevolking was verdwenen. De

paarden stonden in haar wei, de lucht was onmiskenbaar
die van de boeren, er lag roomboter onder

het visje van de dag en alle vrouwen droegen gezonde
schoenen onder enkelloze pilaren waarboven

zelfgemaakte jurken en mollige armen en sloten af met
‘eh nou juh’, alleen mijn mamma liet verstek gaan.