Hij zegt dat er niet veel gaat veranderen, dat
hij slechts een duizend meter verderop

slaapt, dat het net lijkt alsof mijn huis een kamer
extra heeft maar dan ergens

anders. Ik weet dat alles verandert: dat ik niet
meer wakker lig en wacht tot

zijn voetstappen te herkennen zijn tussen al die
stadsgeluiden, dat ik niet langer

drie boodschappentassen naar boven draag om
zijn dagelijkse twee borden te vullen,

dat ik niet meteen meer hem alles kan vertellen
en ook dat ik niet hoef te wachten

langer op zijn reactie: de grijns die hij me geeft
of het liedje van dagen, nu luidkeels.