Vanachter dit glas, wuivend nog naar de kale zwarte
takken, de opwippende natte bladeren waaronder

het beest, het dunne laagje ijs en de verraderlijke plek
aan het eind van het pad, de

angst ’s nachts het grootst, de oplossing verzonnen en
niet beleefd, de medestanders omgebracht

in zoete woorden eerst, het bed hoog boven de lijken,
is de wereld zoveel erger dan

vanaf het kruispunt waar ik steeds maar rechtdoor
schijn te gaan, meegaand in een slurpend

geluid dat toch vriendelijker klinkt dan hier, alles in
eenzelfde beweging noterend, de

weg naar het Noorden als een ster vooruit wijzend,
de levenden giechelend op pad.