In de beperkte ruimte tussen ons ademt zich
dezelfde lucht, gefilterd nu door

tijd en kind en al het land daarbuiten. Mensen
trekken hun jassen uit ondergronds,

haren waaien in de haastige gangen, kerstjurken
staren boven harde kuiten en hakken van

ijspegels naar onzichtbare gezichten uitgerekt
in het glas er tegenover, flitsende

herkenningsstrepen als gillende sirenes, de
ene voet voor de ander. Toen

zou ik mijn hand in de zijne hebben gewrongen.
Hij zou geweten hebben waar

ik aan dacht. Nu vormt zijn kleine mond het
volgend station en stap ik uit.