Dat we naast elkaar zaten later. Eerst hij
bovenaan de trap en ik naar hem

opkijkend, alles dat ik deed achterlatend
in de warmte van de kamer, nu

dan alleen hij. Ga zitten, zeg ik en hij neemt
de hele trap en steunt en het is niet

dat ik gelijk heb maar misschien, en dan
toont hij het verleden door middel van

een bevroren scherm waarop zijn personages
een voor een de wereld verlaten.

Niets, zegt hij, doe ik. En ik dan weer hoe
en hoeveel hij zou kunnen.

Ondertussen spreken we in kindertaal tegen
de kat die tussen ons kruipt en

de nacht blijft wakker en de dromen komen
en ik hoor mijn eigen stem.