Dan haar daar te zien zover als ik kan kijken:
mijn meisje vanaf haar ingeregen laarzen,

hooggehakt het ijs van de weg af slaand. Daar
was de sneeuw gevallen, het land verlaten,

de beesten op stal. Vanaf de opkamer zag mijn
mamma ons staan maar kende ons nog niet.

Ik had de neiging te zwaaien. Voorbij de
gesnoeide knotwilg, zwart en

statig, wat roestige kunst, een wandelaar met
een hondje, een blinde vrouw

voortgetrokken. Vier stappen later omsloot
het kerkhof het dorp.

De barman zei dat hij rekening hield met gederfde
inkomsten in de winter.