Er is geen moment dat ik mezelf niet zie
Geen moment ook dat ik me

Onbespied waan, zelfs tussen de bladeren
Van mijn bos gluren

Ogen, geruststellende, die van de vogels
En de poezen of

Verontrustende, die van de kikkers, buren
Of mensetende planten

Geen God of het straaltje zon; het bewustzijn
Dat me mijn tuinpad doet vegen

Zelden bijna de ogen toeknijpt, uitschakelt
Wat de minuten tot

Uren maakt, de figuren tot mensen met
Dezelfde waan