Soms volstaat poëzie niet, goed de distel is
Niet blauw en niet stekelig en ik

Zie haar pas na de regenbui, ze bukt zich
Zwaar onder de natte

Takken boven haar, de kleur van de klaproos
In het weiland onderweg, de

Bol tot barstensvol zaad, hoop, leven en
De bladeren teder gevouwen rondom en

De druppels van de struiken in mijn hals
En boezem maar

Daar – zoals bij alles – stil te blijven staan
Voor een versje

Is zoiets als zeggen dat ik in het paradijs
Verblijf en andere ongerijmdheden