‘Aankomend te paard’, een gedeelte van een zin of een reis
die zomaar in de nacht blijft hangen, iets

ridderlijks en wits, iets met een dikke pluimstaart of wordt die
nog net met een sabel afgehouwen, er zit iets

gruwelijks in het beeld in ieder geval, en hoe raak ik dat weer
kwijt, ik kan niet doen of het de Goedheiligman

is en reed nooit dat grote edele dier, ik schud mezelf er af en
loop verder terwijl ondertussen een christelijke

melodie me vergezelt, een koor van professoren dat aanheft of
zit de kantinejuffrouw daarbij, mijn meisje in een

zwartfluwelen jurk in Cambridge, kaarsen die flakkeren, een
held misschien die zoekgeraakt in het oude overzeese

land zomaar oversprong naar mijn nachtelijk verkeren, een spoor
achterlatend van verlangen naar vrede en gezelschap.