Alsof ze nog twijfelt te komen, te blijven dit keer, mijn buik vooruit
en mijn voeten opeens kleiner, zo lang doet ze over

haar vertrek, het huis elders. In omgekeerde volgorde tellen we nu
de maanden, wind tegen, regen tegen de ruiten,

haar stellingen zijn wiskundig, haar publicaties niet meer te lezen,
en alles past precies in het kader van ons schermpje.

Zo lang had ik op haar gewacht, om haar gebeden ook, met kruisjes
en koosnaampjes en kleertjes al blauwwit en roze,

kasten schoon, voorraden aangelegd, brieven geschreven, zij de stip
aan de horizon, een boot op volle zee. Vredesstichter

tussen familieleden, reiziger zonder heimwee, bagage beperkt, door
de menigte hollend en voor ons uit, wijzend met

koele hand en lange blonde haren, maar ze is er tenminste, daar en
nu en nog maar vijf maanden en ze springt terug.