Bij elke bui en lichte verplaatsing van mijn boomhut, bij elk
gekraak en iedere flits, bij het gekletter tegen mijn

ramen en het beperkte uitzicht door de zwarte bomen, denk ik
aan een kind dat op de fiets moet, vooral aan

die allerkleinsten in hun regenpakje met de hand van een pappa
op hun rug, ik denk aan de kilometerslange tocht

die ik vroeger langs water en molens aflegde en hoe koud je
benen werden als je stiekem je regenbroek halverwege

uitdeed, hoe je met natte sokken wachtte tot je schoenen droog
waren, maar terug naar die kleinsten, elk gebeuren

buitenshuis is natuurlijk bedreigend en geeft een scenario met
dubieuze afloop in plaats van een geruststellend

thuiskomen, een handdoek over de natte haren en een koekje bij
de thee, dat komt door dat schommelen van mijn eigen

hart.