In sommige woorden zit het al, zeg ik, maar hij die morgen al
beklemmend vindt, heeft liever de beelden. Een

woord kan je niet stilzetten en terwijl het woord beeld beweging
uitdrukt, stopt hij elke seconde en plaatst het kader,

en heus zoveel scheelt het niet, dat wat wij doen. Werk wil hij
het niet noemen. Terwijl ik houd van

niettegenstaande en nochtans zoekt hij de sproetjes op mijn borst
en terwijl ik over afstand praat, trekt hij een bijna

rechte lijn. Hij moet toch weten hoe alles hier golft, gulpt en
overstroomt, hoe ik van a naar b echt via w kan,

hoe belofte proeft als een taartje en even lekker is, hoe vriendelijk
een vaste lezer is die op elke straathoek groet, en terwijl

ik wrik aan de ruimte en met één been al overstag ben, moet hij
zijn jas nog zoeken en zijn ruimtebril die bij mij roze is.