Het rustige begin van een logeerplek, het opstaan voor de rest
zodat niemand over je struikelt, het alvast koffie

drinken op een grote zachte bank en langzaam de regen zien
vallen of met ogen dicht de geluiden boven je

duiden, aan de voetstappen horen wie er naar welke kamer
loopt, het toilet horen doorspoelen, opgetrokken

gordijnen en een strikje eromheen, de deuren van het slot omdat
het bijna je thuis is, en dan de een door de deurspleet

en dan de ander en dan tegen mij aan met z’n drieën wakker
worden, wat bladeren, wat kletsen, daarna dekken

zij de tafel, halen hun broodtrommels en rugzakken naar het
aanrecht, hun fietsjes buiten, eten we, trekken we

onze laarzen aan, ben ik even groot of even klein, komt de pappa
met ons mee, zegt hij ‘dank je wel weer’, de stad nat.