Verder te gaan in die onzin taal, dat half murmelen, half waken, dat
kinderlijk schuilen, dat kroelen in zijn armen, dat stevig

vastgehouden worden en willen ontsnappen maar nog even niet, een
klein gilletje dat bewust in de warme stilte ontsnapt

omdat en hij dan sussend en dat ik nooit meer weg kan omdat er geen
enkele trein meer rijdt en de wereld is opgehouden

daar tegen zijn lijf en tegelijkertijd alle ruimte ontstaan is in deze nieuwe
plaats, zo voelt dat, en iets proberen van

nieuwe woorden die precies hetzelfde betekenen en dan zeggen hoe je
nooit, nee echt nooit, niet, en dan in de ochtend toch

vertrekken, je oorbellen in de lamp, het lippenpotlood op het richeltje
van het bad, even wegstaren van zijn rug naar, en tellen,

tellen hoeveel dagen er zullen volgen, of dan de druiven rijp zullen zijn
en bungelen over zijn dak en zomaar geplukt kunnen worden.