Ons dichter noemen omdat we dan serieus genomen worden, is
niet voldoende. We moeten ons een andere identiteit

aanmeten, we komen uit een bezet land en hebben net deze taal
geleerd, onze pijn universeel, we missen misschien

zelfs onze rechterhand, we vinden onszelf opnieuw uit en de
prijs voor onze volharding is erkend worden,

uitgevers vechten om ons, we zijn exotisch, we zijn anders, we
zijn desalniettemin gewoon die we waren: te oud,

te wit, te beleefd. We doen onszelf te kort door de manlijke variant
te kiezen, we zijn het niet zelf die schrijven, we zijn

de afgeleiden, de rib uit zijn lijf, we verraden ons vaderland en
kiezen het hazenpad, we hebben geen familieleden

dan die duizenden andere schrijvers die afgewezen worden en
ongelezen verdwijnen op het knekelveld, nog net levend.