In de kromming van de trap legden we dat wat naar boven moest
zodat elke volgende keer alles op zijn plaats kwam,

en mopperden we op de man die iedere keer liet liggen wat daar
lag, soms mis je een ding en niet een persoon of

een gevoel, de jonge katjes onder de treden die mamma poes
daar neervlijde, de vieze was die je van bovenaf naar

beneden gooide, de schone die over het brede hout boven de
handgedraaide spijlen hing, een kind dat bijna,

je handen onder de billen van een bezoeker die niet wist nog
hoeveel treden hij moest, het tafeltje met de

schatten bovenaan, de deuren op een kier, het licht dat zich
verspreidde, het kraken en zuchten van het oude

huis, het zwart-witte van het verfwerk, afdalen alsof heel plechtig,
de zoom van je jurk hooghoudend.