Hoe te schrijven de dag erna? Als iedereen mij al kent alvorens.
Een vrouw vult mij aan terwijl ik op het stijve,

rechte kerkenbankje zit en zegt dat het een bedoeling heeft. Wat,
wil ik vragen, dit aanvullen? Dit hier zitten? Dit

rode gelaat dat zich langzaam laat deppen en het zweet laat drogen
onder de kroonluchters? Pas weer bleek wordt als een

onbekende naast mij schuift en ik vertel dat mijn vader in een
ander wit kerkje het orgel bespeelde? Als er eigenlijk

niets gezegd hoeft te worden? Deze voorste stoelen en het licht
dat door de ramen valt terwijl de bloesems zacht tegen

het glas tikken? Of hoe ik vroeger de hoeden telde die men nog
droeg en keek wie er in slaap gevallen was? Opnieuw

schudt iemand mij de hand, liever dan de lief, dichterbij dan welk
familielid ook, mij bekender dan mezelf.