De huilende baby van hiernaast, de afwezigheid van een
zacht zingende moeder, de haastige stappen

van een vader die steeds weer vertrekt, het staat allemaal
symbool voor de huidige dreiging, de harde letters

in de krant, de oproep tot. Alle geluiden in dit betonnen
gebouw, zelfs de geur van startende brommertjes

in de berging en de wiet in het trappenhuis, een klepperend
raam, is een ruzie die ontaardt, op straat

wordt uitgevochten zoals de honden doen. En terwijl de
moeder niet buiten komt, haar kind de lente

niet voelt, zwerven wij van hoek tot hoek met onze liefde
vergeefs op onze schouders, het rijmen verleerd.

Je denkt toch niet dat ik gek ben, zegt iemand onderweg
maar dat denk ik wel, van iedereen.