In de nacht springen we op een bureau, klauteren langs de muren,
zetten ons af op de schouders van een sterk vriendje en

hangen aan de richels van het kantoorpand in het dorp, misschien
omdat we slapen in een kamer vol taarten en we eigenlijk

bang zijn voor muizen, geritsel in de ene hoek, kruimels de volgende
dag en lege schalen en niets meer in huis dan die

piepende familie die niet meer van plan is te vertrekken. In de nacht
leggen we onze hand in de zijne en stopt hij die in zijn

lege jaszak en lopen we heen en weer door het park terwijl we toch
meteen naar huis moeten en daar moeten doen waar we

goed in zijn, misschien omdat we overdag struikelen over onze eigen
voeten en zeker weten dat hij nooit, maar dan ook nooit,

zijn jaszak leeg had of elders die ruimte bezat die zo nodig was en
we zo graag en nog eens, ook overdag, elke dag.