De rijmloze vriend legt een strofe verkeerd uit, windt zich op
over een woord achter de komma, ziet het als

kritiek en wil het vergrijp van de dichter niet alleen tonen maar
bestraffen, alleen weet hij nog niet hoe. Dreigen met

nooit meer lezen helpt niet. Hij vergeet zelfs zijn koekje te eten
en richt zich op de vloer, stoelpoten krassen.

Een hele doos poëziebundels heeft hij weggegeven, daar zat de
jouwe ook bij, zegt hij grimmig, hij ruimt op, dat stond

ook in die strofe. Goede voornemens zeker, merk ik sarcastisch
op. Daarna gaat het over zijn woordgebruik, hij zegt

echt heel veel het woordje maar, valt dat op. Ach, zeg ik, het was
het woord van mijn mamma dus ik ben het gewend.

Dan knarst het koekje en nog een. Op de vloer ligt niets. Ik had
er, zegt hij, wel geld voor kunnen vragen.