Misschien is deze stad op haar best met een dun laagje sneeuw
over haar daken, poedersuiker op het restant oliebollen,

een scherpe wind tegen haar gevels en wij daar tegen, schuilend
voor de laatste ballen die uit de bomen dreigen te

vallen. Misschien zijn wij op ons best in de veilige omheining
van zwart fluwelen gordijnen, eindelijk thuisgekomen

en kussend alvorens we de drie treden nemen naar het hogere
zelf, scharrelen tussen de apparatuur en alles op lengte

afstellen, onze voordracht ons voorbeeld. De voeten dan weer
uit elkaar, dan weer kleine pasjes makend, zelfs op de

knieën liggen we neer, de veters gestrikt, de kreukels in onze
gezichten weer glad. We zijn koning, vorst, vos,

behoeder, adellijk, legendarisch, verlegen, we zijn het laatste
vuurwerk dat tot over de kerktoren springt en knalt.