Bestond eerst tijd helemaal niet, niet daar bij hem, nu is het
bijna op, heeft hij bijna niet meer en zo dus ook geen

mogelijkheden, geen ruimte. Bovendien heeft eigenlijk niets
zin omdat die tijd straks op is en dan is hij er immers

niet meer. We hebben het nakijken. Altijd bereken ik de termijn
en stel gerust, alsof ik een wichelroede in mijn hand

heb, een tijdslot, een wekker en een plan, alsof ik medicijnman
ben en regendanser, hoopvol en mezelf en hij

iemand die niet gemist kan worden. Nog maar halverwege is
hij, zijn wij, snel lopen doet hij helemaal niet,

en nergens is een hoek, een bocht, een boodschap, een doel,
de lonkende vrouwen zijn vertrokken en het archief

is nog niet geordend, er moeten nog onderschriften onder de
foto’s en de naam van de maker en zijn goedkeurend lachje.