Terwijl in de ene ruimte de warmte hangt en tussen de kieren door
het gelach het hele gebouw probeert te vermaken,

wordt in de aangrenzende kamer een vrouw aan haar haren versleept,
tegen de muren gegooid, beurs gebeukt en begint

het langgerekte huilen opnieuw. Ze kruipt tegen mij op, haar kleren
gescheurd, op de auto die ik teken verschijnt een

knipperlicht en hoewel een M de rode lak siert, valt de politie ons
pand binnen. Ik geef de remsporen een vaartje,

druk zonder te kijken op de algemene deurknop, hoezo, zegt S.(8)
hoor ik zoveel stemmen en of er een kind tussen zit,

vraagt hij, en ik zeg van niet maar weet het niet zeker, en de jongen
van de hamburgers zegt ‘smakelijk’ maar niets is echt

lekker en liggend op de vloer, krijgt alleen L. (6) de houten schijfjes
in de binnenste ring. Try again, zegt hij.