De reizen die mijn vader niet maakte en toch de beschrijving
ervan alsof je met hem mee uit de bochten vloog,

de vreemde bevolking maar net ontweek en de raarste dingen
at in ruil voor dat spaarzaam beleid, het

zijn, ondanks mijn moeders hoofdschudden, de mijne. Alleen
dan in de nacht, en vaak met een andere chauffeur,

de ogen toeknijpend om nog iets te zien, de vingers geklemd
om de hendel van het portier, biddend veelal.

Godske, godske, riep mijn moeder terwijl ze op de voorruit
gekleefd zat maar haar liet ik buiten staan,

ternauwernood de sloten uit haar moederland links laten liggen
en dan vliegend over zee en bergen, kerktorens

en de koeien in het weiland. Alleen hij schreef het op en maakte
ons deelgenoot, ik schreeuw alleen maar in het donker.