De vrouw dekt me toe, trekt aan de witte deken en verstopt
mijn voeten, als er weer eentje uitsteekt, doet ze

nogmaals hetzelfde en dan bovenaan ook nog een keer, ik
lig er keurig bij, zegt ze, en ze schuift me door

naar de volgende kamer. Ongekend hoeveel ruimtes er achter
een deur liggen, hoeveel deuren er openzwaaien,

hoeveel mensen er goedemorgen zeggen op mijn groet. Hoe
licht alles is, steriel, wit, koel, hoeveel apparaten

er zachtjes snorren, hoeveel schermen aanstaan, hoe alleen
de gel ruikt op mijn huid of in de verte het plastic

van de jas van de arts, het blauw van die koude stille kleur.
Alsof hij onder de deken mijn hand vasthoudt,

leidt hij me door alle stappen, tot waar het nog lichter wordt,
het hek openstaat en de damp van een weiland zichtbaar.