Zodra we het dorp binnenreden, het spoor over waren,
roken we de bakkerij, een zoete wolk voor

ons uit. Voorbij de kruizen, het nationaal monument en
dat van een kind dat een wedstrijdje verloren

had, de rechte weg volgend en tegenover het ouderlijk
huis het vierkante kantoorblok, fietsen

achterom en dan allereerst koffie maken. Zware deuren
ontgrendelen, bureaustoelen een duwtje geven,

nog even over gisteren praten en dan hij naar boven en
ik beneden blijvend, die kleine gezamenlijke

momenten. Dat hij nog nooit zo goed geslapen had, hoorde
ik de vader zeggen van dat kind, als toen,

een beetje beschaamd. Maar dat was jaren later, het haar
op de rug, het pand vol kakelende collega’s.