Omdat ik me hem herinner, het volle lijf tegen mijn
altijd koude billen, zijn stem in mijn hals, zijn

gebedel als ochtendgroet, omdat ik me hem herinner
droom ik over hem maar het is geen lief

gebeuren, het is waanzin en boosheid en achtervolging
en een huis vol waarin zelfs mijn grote zoon

zich verschuilt onder een traptrede en een vinger legt
tegen zijn lippen, zijn mooie krullen nat van

het zweet. Al die liefde, al dat verlangen, dat drukken
tegen mijn kilte, steeds steviger, steeds harder, steeds

bozer, nu gooit hij met baby’s en schalen vol eten en
tassen vol aantekeningen en hij rent, hij rent

en omdat ik van hem hield, omdat ik me hem herinner,
volg ik hem, drieëndertig traptreden in de nacht.