Het ene na het andere kind zegt vannacht uit logeren te
gaan, te gaan slapen bij een vriendje.

Eerst de lange die ik voorzichtig tegen me aan druk, hem
een handdoek meegevend, een onderbroek en

zijn schooltas, dan de oudste en daarna de jongste. We
staan in een krappe zolderruimte bovenaan

een witte trap en ik kies met zorg de spullen waarbij me
rafels opvallen en vlekken en ruwe stof waarvoor

ik me wat schaam. Iets roods zou bloed kunnen betekenen
en vooral de lange is daar gevoelig voor.

Ze zijn zo groot als nu en de moeders van de vrienden,
onderaan de trap, wachten geduldig. Logeren

is beter dan middenin de nacht naar huis moeten fietsen,
dat is wat ik steeds in mezelf herhaal.