Onvoorbereid. De stilte tussen twee buien in dreigender dan de slag
zelf, ingespannen turen met de hand voor ogen en de

vingers in de oren, met dichte ogen naar het toilet, dat lijkt toch op
gewaarschuwd zijn, maatregelen treffen, en toch.

Zoals laatst een vuurwerkknal onder het grote raam, een startende
auto alsof er iemand wegrent, iemand die aanbelt maar

nooit bij de juiste persoon. En elke keer verzinnen we een poging tot
vluchten, overleven, doorgaan, onzichtbaar zijn.

Dat laatste lijkt het meest zeker, we verschuilen ons, niemand telt
tot tien. We zijn heel klein en kruipen door de gaten,

we rollen onszelf op en verder, we maken geen geluid. Dit keer vallen
we zelfs opnieuw in slaap. Het licht lijkt te komen van

een heel grote bal, er is geen flits, we kijken even door onze wimpers,
we voelen aan de muren of we nog bestaan, we zuchten.