S. en L. staan in de bijkeuken van mijn grootmoeder, baby’s
naast elkaar in twee wagens. Mijn moeder

scharrelt in het huis terwijl ik op zoek ga naar de derde, in
een sprookjesachtig decor terecht kom en steeds

misgrijp. De allerkleinste is een spookje dat oplost zodra ik
hem vastgrijp. Zijn ragfijn lijfje een lichtje

dat voor me uit zweeft en langs bomen en rotsen glijdt. Er
komen steeds mensen op me af, ze willen

allemaal iets anders en soms ook ben ik gewoon moe en lig
ik ergens te slapen. Uiteindelijk vang ik hem,

een jaar of vier is hij, vervuild en verwaarloosd. Er is een bad
op pootjes en terwijl hij daarin ligt, groeit hij verder.

Aan duiding doe ik niet hoor, zeg ik hem later. Hoe was die
bijkeuken, vraagt hij? Hij heeft er zelf sinds kort een.