Als opnieuw een man aanschuift in de voorleesgroep en op de
stoel van mevrouw Z. gaat zitten die ik nog helemaal

niet kan missen en ik hem vanwege zijn doofheid nadrukkelijk
moet aankijken bij het spreken, lijkt hij

opeens op mijn jarig liefje die niets wil vieren natuurlijk maar
wel met een herinnering komt aan sneeuw en

vriendjes rond de kolenkachel, de ogen even ijsblauw en helder,
priemend in mijn onschuld en geweten, alle

dames rondom ongemakkelijk schurend alsof ze smelten bij
dezelfde warmte en druppen op de gepoetste vloer,

zich schamend voor van allerlei en beslist de traktatie afslaan,
zwijgend opeens om zich te herpakken voor hun

beste optreden ooit, en hij luid roept zeg maar T. is de sfeer en
samenstelling voorgoed veranderd.