De nachtelijke zin is verdwenen, de regel waarin we nog even
lagen is bij het opstaan ons ontschoten, de

wereld stil en wit lijkt al het ongedachte zelfs een zwarte veeg
in het ongerepte dus houden we de wacht achter

het apparaat en turen naar glans en licht van buiten. Straks lopen
we daar of proberen het, komen stampend op een

deurmat, zeggen goedemorgen, wrijven in onze handen, schudden
nog wat met de haren. Dan rollen de meningen

over ons heen, de echt koude jaren van vroeger, de sokken over
de laarzen of de pannensponsjes van een oma zaliger,

het huismiddel tegen hardnekkige hoest, bergen sneeuw waaruit
je de gekste figuren kon maken en een wal van

ijs waardoor een vader brutaal zijn wagen boorde, gilletjes achterin
waaruit we onszelf herkennen, en veel warme chocomelk.