Dwalend door de eigen stad en de herinneringen. Snoepend
van en ruikend aan. Een plekje in de schaduw,

aan de waterkant. Alles delend, zorgvuldig door twee. Hoe
onze ouders waren, hoe wij zijn en waarom.

Elke keer als ik iets in mijn tas wil doen, valt het op de grond,
ik moet eerst voelen waar de opening zit, zo is het

ook met alles wat ik zeg. Na even oefenen gaat het vanzelf.
Blindelings vul ik op, neem ik mee, bewaar,

laat niets liggen meer. Dingen van spijt, herhaalde kansen,
alles van liefde. Foto’s van zijn handen, zijn

zonnig hoofd, de lekkernijen, een beeld in de kerk, vogels
in de lucht, een grapje tegen de serveerster. Zonder

om te kijken toch zwaaien op de krakende fiets, achterop
willen maar geen bagagedrager vermoeden.