De volle bomen ontnemen nog het zicht op de buren, zijn
als de lange haren die voor mijn ogen vallen terwijl

mijn handen de letters zoeken. Alleen het wit van een oude
Peugeot 504 blikkert tussen het bladerdek zoals

het water uit een kinderbadje, de bladzijden uit het dagboek.
Van grote hoogte is alles overzichtelijk, past in

een, twee handen, wordt verdeeld over het lijf zodat we in
evenwicht blijven, we wiebelen ’s morgens nooit

op onze stoel. De vogels vertellen het verhaal ondertussen.
Soms zitten er twee kraaien op de waslijn, zo

dicht bij de open deur dat het vrienden lijken die koffie krijgen
voor vertrek. Natuurlijk praat ik terug.

De lucht is nog onduidelijk, streperig, vuil. Het vers hangt
tussen de zwarte krassers in, bewegingsloos.